Zoals verwacht, wil het huidige kabinet-Rutte III de belastingheffing in box 3 veranderen. Belastingbetalers met spaargeld gaan daarvan profiteren. Beleggers en vooral belastingbetalers die lenen om te beleggen, gaan meer inkomstenbelasting betalen in box 3. Voor beleggers met laag renderende beleggingen blijft het forfaitaire rendement voor de belastingheffing in box 3 relatief hoog ten opzichte van het werkelijk behaalde rendement. Dat blijkt onder andere uit het nieuwe kabinetsplan dat per 2022 moet ingaan. Hieronder meer daarover.
Vooral spaarders vinden de huidige belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen onrechtvaardig. De spaarrente is immers al lange tijd lager dan het forfaitaire rendementspercentage waarmee de Belastingdienst de belastingheffing in box 3 berekent. Het kabinet realiseert zich dat de belastingdruk voor spaarders hoog is omdat zij worden belast alsof een deel van hun vermogen uit beleggingen bestaat. Daarom heeft de regering onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om belastingbetalers met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen. Volgens het kabinetsplan komt er onder andere een afzonderlijke fiscale behandeling voor spaargelden. Circa 1,35 miljoen spaarders betalen daardoor straks geen inkomstenbelasting meer in box 3.
Volgens het kabinetsplan wordt voor iedere euro aan beleggingsvermogen vanaf 2022 uitgegaan van het forfaitaire rendement voor beleggen. Dat is dan belast tegen 33%; nu is het belastingtarief in box 3 nog 30%. In 2020 is het percentage van het forfaitaire beleggingsrendement 5,33%. Beleggers gaan op basis van het percentage voor 2020 dan ook onder het nieuwe systeem meer inkomstenbelasting betalen in box 3: circa 1,76% (= 33% x 5,33%) over hun hele beleggingsvermogen. Beleggers met niet al te hoge vermogens gaan er overigens relatief veel meer op achteruit dan de zeer grote vermogens. Die betaalden al (deels) 1,68% over 2019 en gaan naar 1,76% in 2022. Ook bijvoorbeeld belastingbetalers met gefinancierd vastgoed in box 3 gaan meer betalen. Ook zij profiteren nu nog van de vermogensschijven in box 3 waar tot circa 1 miljoen euro per persoon een gecombineerd rendement voor sparen en beleggen geldt.
Volgens het kabinetsplan wordt per 2022 eerst bepaald of de bezittingen in box 3 hoger zijn dan een drempel van circa € 30.000. Dit komt overeen met het huidige heffingsvrije vermogen per persoon (in 2020: € 30.846). Tot dit vermogen is er geen inkomstenbelasting verschuldigd in box 3. Is het vermogen hoger? Dan vervalt het heffingsvrije vermogen en wordt afzonderlijk gekeken naar:
Voor het eerst gaat men rekenen met de werkelijke verhouding van spaargeld, beleggingen en schulden per belastingbetaler. Het begrip ‘spaargeld’ zal aansluiten bij het begrip ‘deposito’ uit de Wet op het financieel toezicht (Wft).
Met forfaitair vastgestelde rendementen voor spaargeld, overige bezittingen en schulden wordt afzonderlijk het inkomen bepaald en vervolgens opgeteld. Een forfaitaire rente voor de schulden komt daarop in mindering. De peildatum in box 3 blijft 1 januari. Uitgaande van de cijfers voor 2020 zou het dan gaan om:
Voor het totaal van de inkomsten uit dit vermogen gaat een heffingsvrij inkomen van circa € 400 gelden. Dit komt overeen met een vrijgesteld vermogen van circa € 440.000 (= € 440.000 x 0,09% = € 396), uitgaande van het percentage voor 2020. Op basis daarvan betalen spaarders met spaargeld over de eerste circa € 440.000 (fiscaal partners: circa € 880.000) straks geen inkomstenbelasting meer in box 3. Voor iedere € 1.000 spaargeld boven dit bedrag wordt circa € 0,30 aan inkomstenbelasting geheven in 2022.
Tijdpad
Het voorstel is een schets met richtinggevende plannen die het kabinet op een aantal punten nog verder moet uitwerken. Zo komen er nog maatregelen die belastingontwijking moeten voorkomen. Volgens het kabinet is bovengenoemde aanpassing van box 3 een logische stap die ruimte laat voor verdere hervorming. Het kabinet laat namelijk beleidsopties uitwerken op het terrein van het belasten van vermogen, mede in samenhang met ander vermogen en andere vermogensinkomsten, zo staat in de kabinetsbrief over de aanpassing van box 3.
Naar verwachting gaat het wetsvoorstel in de eerste helft van 2020 naar de Tweede Kamer. Vervolgens moet het kabinet een meerderheid voor het wetsvoorstel zien te krijgen in het parlement. Denk eraan dat het kabinet in de Eerste Kamer zelf geen meerderheid meer heeft. De nieuwe wetgeving gaat pas per 2022 in. Dan is er voldoende tijd om de processen en systemen van de Belastingdienst hierop te kunnen aanpassen. En het geeft belastingbetalers die meer belasting moeten gaan betalen handelingsperspectief.
Tweede Kamerverkiezingen
Voordat het 2022 is, zijn er ook nog Tweede Kamerverkiezingen, uiterlijk in maart 2021. Dan ligt deze wetgeving mogelijk al klaar. Maar een nieuw kabinet kan wetgeving altijd weer veranderen. Het blijft in ieder geval op fiscaal terrein dan ook een interessante tijd.
Bron: ABNAMRO